Vroeger lag mijn bureau vol werkbonnen, pennen, krabbels op post-its en een telefoon die altijd deed wat-ie moest doen. Rommelig? Zeker. Maar ik had overzicht. En eerlijk? Het werkte. Tegenwoordig is alles digitaal. Papier is verbannen alsof het besmettelijk is. De computer is mijn maatje. De cloud m’n archiefkast. En internet… tja, da’s zowat m’n levensader geworden.
Tot die levensader ineens dichtslibt.
Het leek zo’n doodnormale dag: koffie in de hand, een klant die vrolijk binnenloopt, een monteur die een auto de werkplaats inrijdt. Ik neem plaats achter mijn computer, druk op de knop... en toen gebeurde het: helemaal niks.
Ik zat daar. In stilte. Met m’n koffie en een glimlach die
steeds krampachtiger werd. Want hoe bel ik een klant als ik het nummer niet
heb? Hoe weet ik welke auto klaar is als alles vastloopt? Alles wat ik nodig
heb, zit opgesloten in een zwart scherm dat niets meer terugzegt.
En dan komt die gedachte: “Was het vroeger dan toch beter?”
Misschien zit ik in een soort mannelijke overgang. Je weet
wel — dat moment in je leven waarin je lijf ineens kuren krijgt, je hoofd
overloopt en zelfs je werk ineens anders voelt. Minder controle, meer stress.
Alles verandert. Zelfs de systemen. En net als ik denk dat ik het een beetje
begin te snappen, haalt de technologie weer een grapje met me uit.
Begrijp me niet verkeerd: ik hou van vernieuwing. Echt waar.
Digitaal werken kan heerlijk zijn. Maar dan moet het wél werken. Een digitaal
systeem zonder internet is als een elektrische fiets zonder accu: je komt
nergens.
Soms verlang ik stiekem naar een ouderwetse papieren lijst,
een vaste telefoon en een kast met mappen. Gewoon, voor de zekerheid. Maar ach…
dan zie ik weer een collega worstelen met z’n inlog of een printer die denkt
dat het al weekend is, en dan denk ik: we zitten hier gewoon allemaal in onze
eigen versie van de overgang.
Dus wat doe ik? Ik haal adem. Ik schenk nog een kopje koffie
in. En als het systeem weer opstart, doe ik net alsof er niets gebeurd is.
Reacties