Een aantal jaar geleden zei mijn schoonvader aan de keukentafel dat hij nooit wilde leven met dementie. Hij had het bij de notaris vastgelegd. “Als ik ooit zo word als mijn schoonmoeder, dan wil ik dat niet meemaken,” zei hij resoluut. We knikten, enigszins ongemakkelijk. Toen leek het nog iets dat ver weg lag.
Maar dat moment is nu.
Mijn schoonvader weet niet meer wie hij is. Hij loopt vijf minuten nadat hij van de wc komt alweer richting de deur. We zeggen: “Je bent net geweest.”
“O ja, is dat zo?” antwoordt hij verbaasd.
Hij herkent onze namen niet meer, maar ergens voelt hij nog dat we goed volk zijn. Gesprekken zijn allang niet meer mogelijk. Vroeger kon hij honderduit praten over voetbal. “Pap,” zei mijn vrouw dan, “je weet toch dat Gilbert niets met voetbal heeft?”
Maar hij vroeg toch: “Heb je Ajax–Feyenoord gezien?” Uit beleefdheid zei ik dat het een mooie wedstrijd was. “Hoeveel was het geworden?” vroeg ik daarna voorzichtig. Hij wist het niet meer. Dat waren de eerste scheurtjes. Inmiddels is het hele bouwwerk ingestort.
We laten hem foto’s van zichzelf zien. Hij kijkt ernaar alsof hij een vreemde ziet. De man die hij ooit was, is verdwenen. Alleen zijn lichaam is gebleven.
En terwijl we wachten op een plek in een tehuis, want ja, de wachtlijsten zijn lang, probeert mijn schoonmoeder het vol te houden. “Het gaat nog best,” zegt ze, terwijl ze met een klapvoet loopt en pijn in haar arm verbergt. Ze wil zich niet laten kennen tegenover haar kind. Maar we zien haar lijden. De zorg vreet aan haar.
De psycholoog zegt dat het niet langer zo kan. De dagbesteding bevestigt het. Er is een indicatie. En toch... geen plaats.
Ik heb het vaak over vijf voor twaalf en vijf over twaalf. Dat gaat over mijn vader en over dementie.
Mijn vader zou nu nog kunnen beslissen om eruit te stappen voordat het te laat is. We hebben het erover gehad. Ook hij en mijn stiefmoeder hebben het vastgelegd maar dan bij de huisarts. Ze hebben afgesproken dat als mijn stiefmoeder ooit zijn billen moet wassen of afvegen, dat de grens dan bereikt is. Dan willen ze het traject naar levensbeëindiging ingaan.
Maar dat moment komt niet met een waarschuwing. Het is er ineens.
Eerst is het nog vijf voor twaalf, en kan hij zeggen: “Ik wil dit niet.”
Maar één ogenblik later is het vijf over twaalf, en weet hij niet meer wat hij wil.
Dan kan hij niet meer beslissen.
En ik vraag me af: als dat moment komt, als het vijf over twaalf is geworden, kan mijn stiefmoeder dan werkelijk de stekker eruit trekken?
Ik heb mijn vader gezegd dat ik het heel knap zou vinden als hij de moed heeft om zelf die beslissing te nemen, nu het nog kan. Hij zegt dat hij honderd wil worden. Misschien in zijn hoofd. Maar Alzheimer houdt daar geen rekening mee.
Mijn vader is aan het uitstellen. Misschien doen we dat allemaal wel, van nature. Het leven nog even vasthouden, ook als het ons al langzaam ontglipt.
En dan blijft die pijnlijke, liefdevolle vraag over.
Voor mijn schoonvader.
Voor mijn vader.
Voor zovelen die dit meemaken.
Wanneer maken we er een eind aan?
Niet uit hardheid.
Maar uit liefde.
Reacties