Mijn vader leeft met dementie. Het contact wordt steeds moeilijker, maar zijn liefde voor muziek is gebleven. In deze blog neem ik je mee in een bezoek aan hem. Over onbegrijpelijke zinnen, onverwachte momenten en een oude piano die nog altijd klinkt als een stukje geluk.
Mijn vader is altijd gek geweest op pianospelen. Al jarenlang zit hij achter die vertrouwde toetsen te pingelen. Niet dat hij ooit echt mooi heeft gespeeld – en dat weet hij zelf eigenlijk ook wel – maar dat doet er niet toe. Als ik hem zie zitten, met een tevreden blik en zijn vingers op de toetsen, dan maakt het me blij. Want dƔƔr zit hij nog. Daar is hij even in zijn element.
Praatjes over alledaagse dingen gaan niet meer. Hij hakkelt, struikelt over woorden, en zinnen zijn amper nog te vormen. In het begin waren het nog drie woorden, waarvan ik er vijf maakte om te begrijpen wat hij bedoelde. Tegenwoordig zijn het losse klanken, half uitgesproken woorden. Maar ik probeer hem uit te laten praten. Onderbreken heeft geen zin – dan is hij meteen kwijt waar hij ook alweer was gebleven.
Soms komt er ineens een verhaal over de Tempeliers. Daar kan hij eindeloos over praten. Hij heeft een boekje over die periode, en volgens hem leest hij dat nog altijd met gemak. Het klinkt alsof hij erbij was, gisteren nog. Ik weet niets van de Tempeliers, kan dus geen vragen stellen – maar ik luister. En dat is vaak al genoeg.
Hij vraagt nooit iets terug. Nooit gedaan ook. Mijn vader was nooit een vragensteller. Gesprekken gingen altijd over wat ik vertelde. Dus nee, ik verwacht niet dat hij me vraagt hoe het op mijn werk gaat, of met de kinderen. Toch voel ik af en toe een steek als het uitblijft. Maar ik weet ook: het ligt niet aan hem.
Er komt vast een dag dat ik hem helemaal niet meer begrijp. Dat ik alleen nog naar klanken luister, zonder betekenis. Maar vandaag snap ik hem nog als hij vertelt dat hij met mijn stiefmoeder twee weken naar Oostenrijk gaat. Een deel van de omgeving herkent hij nog, een ander deel is nieuw. En dat weet hij dan verrassend goed te verwoorden.
Ineens vraagt hij: “Hoe ver rijdt de auto ook alweer? 500
kilometer op een tank? Of 600?”
Ik grinnik en vraag of hij het autorijden mist.
“Nee,” zegt hij, “ik val zomaar in slaap. Dus dat is niet verstandig.”
Als ik afscheid neem, geef ik hem steevast een knuffel.
“Pas goed op je vrouw,” zeg ik.
Hij kijkt me aan met een blik die ik niet anders kan omschrijven dan liefdevol
en kwetsbaar tegelijk. Nog voor ik de poort uit ben, zie ik hem alweer
plaatsnemen achter zijn piano. Zijn veilige plek. Zijn vaste grond. En ik? Ik
stap in de auto. Geraakt. Bedroefd. Dankbaar. Alles tegelijk.
Als zoon zie ik steeds meer het verdwijnen, maar ik probeer vast te houden aan wat er nog wĆ©l is. Een glimlach, een pianoklank, een onverwachte grap. Dat zijn de momenten die ik in mijn hart sluit. Het doet pijn om hem zo te zien aftakelen, om te merken dat het contact verschuift van woorden naar blikken. Maar ik wil hem blijven zien als de man die hij was Ć©n nog steeds is – alleen in een andere vorm. Zijn wereld wordt kleiner, maar mijn liefde voor hem blijft groots.
Reacties